Published on 11/11/201808/05/2020 in dossier
De Duitse dynastie van industriële en bankiers Thyssen koesterde nauwe banden met het Nederlandse koningshuis. Daardoor kon het imperium van de Thyssens na 1945 worden gered, ondanks de grote steun die zij aan het Hitler-regime hadden geboden.
Tekst René Zwaap
Beeld: Archief David Litchfield, auteur van ‘Art Macabre’
‘Ik voel me miserabeler dan ik me ooit voelde in mijn leven’, schreef de schatrijke Duitse staalmagnaat en bankier August Thyssen in 1900. ‘Ik zie al mijn hoop vernietigd omdat mijn kinderen van plan zijn alles wat ik heb bereikt op de meest onwaardige en niet te bevatten wijze voor hun eigen doeleinden in te zetten en dat ook zullen doen’.
Hij zat er niet ver naast. Weliswaar zouden zijn zoons Fritz en Heinrich (zoon August jr. wilde niet erg deugen voor het zakenleven) het imperium van hun vader, die in 1926 overleed, nog verder uitbouwen tot een wereldomspannend imperium van staalfabrieken, mijnen, banken, handelshuizen, scheepswerven, gasfabrieken, scheepvaartlijnen en wat al niet meer; zij zetten hun geld daarbij ook op de heerschappij van Hitler’s NSDAP en op de Duitse herbewapening – met alle catastrofale gevolgen van dien. Het imperium van de Thyssens dreigde in 1945 met het Derde Rijk ten onder te gaan, maar mede dankzij de steun van het Nederlandse koningshuis, de Nederlandse regering en de grote Nederlandse zakenconcerns, verrees het als een feniks uit de as van het plat gebombardeerde nazi-Duitsland.
Wilhelmina en Hendrik
De Thyssens waren niet alleen de bankiers van hooggeplaatste nazi’s, ook de Nederlandse koningin Wilhelmina en haar man Prins Hendrik von Mecklenburg-Schwerin behoorden tot de cliëntèle van hun exclusieve Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. Zo raakten de belangen van het Derde Rijk en die van het Nederlandse koningshuis met elkaar verknoopt. Dit leidde in 1946 tot ‘Operatie Juliana’, een clandestiene Nederlandse militaire actie in de Sovjet-Russische bezettingszone van Berlijn, uitgevoerd op last van prins Bernhard en baron Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza, waarbij onder het mom van redding van het Nederlandse kroonvermogen ook het vermogen van de Thyssens werd weggenomen uit de kluizen van de August Thyssen Bank in Berlijn.
Operatie Juliana
De eerste beschrijving van Operatie Juliana in Nederland stamt uit 1991, toen NRC-Handelsblad in twee delen een verhaal over de tot dan toe voor het grote publiek onbekende operatie publiceerde, geschreven door Gerard Mulder, Cees Wiebes en Bert Zeeman. Daarin wordt het verloop van Operatie Juliana tamelijk indringend geschetst aan de hand van dan net vrijgegeven materiaal uit met name Amerikaanse archieven. Maar de auteurs zien daarbij over het hoofd dat niet alleen een groot pakket aan effecten van de Nederlandse koninklijke familie werd ‘gered’ tijdens Operatie Juliana, maar ook – of beter gezegd juist – de belangen van de Thyssen-familie zelf. Sterker nog: de redding van het Nederlandse koninklijke vermogen uit handen van de Russen schijnt niet meer dan een dekmantel te zijn geweest voor het veiligstellen van het aanzienlijk zwaarder wegende Thyssen-effectenkapitaal.
Twee boeken die in Nederland tot nog toe geen aandacht hebben gekregen, brengen meer licht in deze zaak. Thyssen: Art Macabre (2007) van de hand van de Britse journalist David R.L. Litchfield, geschreven in samenwerking met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz, is mede gebaseerd op een reeks gesprekken van de auteurs met Baron Hans Heinrich ‘Heini’ Thyssen-Bornemisza. Die maakte van zijn hart geen moordkuil en onthulde tal van tot dan toe krampachtig verborgen familiegeheimen. Het andere boek is Die Thyssens: Familie und Vermögen (2016) van de Duitse historica Simone Derix. Die studie verscheen mede dankzij financiële steun van de Fritz Thyssen Stiftung en de Stiftung zur Industriegeschichte Thyssen en is kennelijk vooral bedoeld de ontluisterende bevindingen van Litchfield om te buigen in een gunstiger beeld. Maar ondanks dat pr-element biedt ook het werk van Derix, die toegang had tot de persoonlijke archieven van de familie Thyssen, vele nieuwe inzichten over de financiële en personele dwarsverbanden tussen Oranje-Nassau en de Thyssens.
Bank voor Handel en Scheepvaart
De al gememoreerde profetische gaven van ‘godfather’ August Thyssen, telg uit een katholiek bankiersgeslacht uit het Ruhrgebied, oprichter van de August Thyssenbank en tronend over een machtig industrieel imperium van hoogovens en ijzerfabrieken, kwamen ook tot uiting toen hij in het zicht van de naderende ondergang van het Duitse keizerrijk als slotstuk van de Eerste Wereldoorlog besloot zijn zakelijke belangen veilig te stellen buiten Duitsland. Hij verplaatste de familiebelangen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De Thyssens kregen deze aan de Rotterdamse Blaak gevestigde bank in 1918 in handen. De Duitse Weimar-republiek werd na de Eerste Wereldoorlog als strafmaatregel vijf jaar de toegang ontzegd tot de geldmarkten van de geallieerde landen. Door zich in Nederland te vestigen, gecamoufleerd als Nederlandse bank, wisten de Thyssens deze beperking te omzeilen. Niet alleen hun belangen, ook het eigen familievermogen en het beheer over de imposante onroerend goed-portefeuille, kwamen zo in Rotterdam terecht.
Hendrik Kouwenhoven was het brein van de Bank voor Handel en Scheepvaart
Onder leiding van Hendrik Kouwenhoven, de Nederlandse directeur van de Bank voor Handel en Scheepvaart (BHS), ontwikkelt de bank zich in snel tempo tot een holdingmaatschappij met grote belangen in de internationale grondstoffenhandel. Via dochteronderneming Ruilverkeer importeert BHS onder meer op grote schaal ijzererts uit Zweden, waar de Thyssen-staalfabrieken in Duitsland op kunnen draaien. Frankrijk heeft in het kader van het Verdrag van Versailles de Thyssen-mijnen in Elzas-Lotharingen geconfisqueerd. Handelshuis Ruilverkeer voert alleen al tussen 1920 en 1922 voor 100 miljoen aan Goldmark aan ijzererts uit. President C.J. Karel van Aalst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, op dat moment Nederlands grootste bank met koningin Wilhelmina als grootaandeelhoudster, is volgens Derix actief bij de transacties van Ruilverkeer betrokken. Van mogelijk nog groter belang is de Nederlandse vermogensbeheerder RTK, eveneens in handen van de Thyssens, dat zijn personeel exclusief betrekt van de BHS. De Britse geheime dienst MI6 en de Franse militaire inlichtingendienst krijgen al snel door dat via de BHS de Nederlandse kredietwetgeving ten gunste van Duitsland wordt ingezet en volgen iedere stap van de bank met argusogen.
In 1926, vlak voor de dood van August, fuseren de zes grote Duitse staalproducenten onder leiding van Thyssen tot de Vereinigte Stalhlwerke. Het is, op de Amerikaanse US Steel Corporation na, het grootste staalconcern ter wereld. De benodigde financiering wordt mede geleverd door de Amerikaanse banken Chase, Chemical Bank, National City Bank, J. Henry Schroeder en Dillon Read. De Vereinigte Stahlwerke heeft op het hoogtepunt 200.000 man aan personeel in dienst en is na chemiegigant IG Farben de grootste private werkgever in Duitsland. Fritz Thyssen, zoon van August, presideert over deze staalreus, waarin het belang van de Thyssens 24 procent van de aandelen bedraagt.
Hongaarse adel
Fritz’s broer Heinrich beheert na een herverdeling van de belangen tussen de kinderen van August in 1930 de bankzaken van de dynastie. Vanwege adoptie door de vader van zijn echtgenote, de Hongaarse barones Margit Bornemisza de Kaszón, mag hij zich baron noemen en verkrijgt hij de Hongaarse nationaliteit. In 1918 moet de nieuwbakken baron het Hongaarse familieslot Rohoncz (Duitse naam: Rechnitz) ontvluchten vanwege de – kortstondige – vestiging van een – kortstondige – communistische radenrepubliek onder leiding van Bela Kun. Barones Margit publiceert een dramatisch verslag van de vlucht van de familie, Zes weken onder de rode vlag geheten, en laat daarin geen twijfel bestaan over haar antisemitische sentimenten: ‘De meest agitatoren en de leider van de Bolsjewieken-formaties waren joden, typisch joods uitziende joden met duivelse uitdrukkingen, die leefden van oneerlijke praktijken en de lagere arbeidersklassen geheel in hun macht kregen met hun gewelddadige en woeste welbespraaktheid’.
In 1919 vestigt baron Heinrich zich met zijn vrouw en hun kinderen Magrit jr., Gabrielle en Stephan in een statig pand aan de Stadhouderslaan 126 in Scheveningen, dicht tegen het Haagse Statenkwartier. Daar wordt in 1921 zoon Hans Heinrich – beter bekend als ‘Heini’ – geboren. Volgens biografe Derix wordt met barones Margit liefdevol opgenomen aan het hof van koningin Wilhelmina. Haar man Heinrich wordt boezemvrienden met prins-gemaal Hendrik, die eigenlijk Heinrich von Mecklenburg-Schwerin heet. Het Nederlandse koningshuis begint ook te beleggen via de Bank voor Handel en Scheepvaart en zijn graag geziene gasten op de soirees van de Thyssen-Bornemisza’s. Tussen baron Heinrich en zijn naamgenoot de Nederlandse prins-gemaal ontstaat een warme vriendschap. Een andere Haagse relatie is Eduard von der Heydt, een Zwitserse bankier en kunstverzamelaar, die in Nederland optreedt als vermogensbeheerder van de Duitse ex-Kaiser Wilhelm II, die in ballingschap in het Nederlandse Doorn verblijft. Von der Heydt’s eigen bank wordt in 1927 overgenomen door de Thyssens, die zo behalve het Nederlandse koningshuis ook de ex-keizerlijke Hohenzollerns tot hun cliëntèle mogen rekenen.
Kapitale kunstcollectie
Onder de hoede van Von der Heydt begint Heinrich Thyssen met het aanleggen van een kapitale kunstcollectie. Aanvankelijk is hij niet erg gelukkig in zijn aankoopbeleid, maar met steun van de Duitse-joodse kunsthistoricus Rudolf Heinemann wordt het na de Wall Street Crash van 1929 en zeker vanaf de machtsbestijging van de nazi’s in 1933 een stuk makkelijker om tegen gunstige prijzen meesterwerken van Bosch, Rembrandt tot Goya aan te schaffen. Het geld komt uit leningen bij de BHS. De collectie komt bekend te staan als de Rohoncz-collectie, maar in werkelijkheid bevinden de kunstwerken zich niet in Hongarije maar in het Zwitserse Lugano, waar Heinrich van prins Leopold van Pruisen Villa Favorita heeft gekocht.
Onder de hoede van prins Hendrik
Het huwelijk tussen Heinrich Thyssen Bornemisza en zijn Hongaarse barones mondt in de jaren ’30 uit in een scheiding. Margit keer terug naar slot Rechnitz, waar haar dochter Margit jr. trouwt met de Hongaarse graaf Ivan Batthyany, en Heinrich vestigt zich in Zwitserland. Hun jongste zoon Heini blijft onder de hoede van prins Hendrik in alleen achter in Scheveningen, omringd door bedienden. Op de Duitse Deutsche Schule in Den Haag, die vanaf 1933 geheel is genazificeerd, krijgt de jonge Thyssen zijn opleiding.
Fritz Thyssen knoopt in 1923 via veldmaarschalk Erich von Ludendorff, nazi-sympathisant van het eerste uur, contacten aan met Adolf Hitler, die hem inlicht over zijn plan tot een staatsgreep tegen de Weimar Republiek. Fritz ondersteunt het coupplan met 110.000 Goldmark, maar de bierhalputsch in München mislukt en Hitler wordt tot vijf jaar cel veroordeeld (waarvan hij maar een fractie uitzit). Fritz treedt toe tot de ultra-nationalistische DNVP, maar via de Amerikaanse Union Banking Corporation, die hij via de BHS in 1924 in handen heeft gekregen, blijven de Thyssens de nazi’s wel sponsoren. In het bestuur van deze Amerikaanse bank treffen we overigens Prescott S. Bush, de vader en grootvader van twee Amerikaanse presidenten.
In 1927 brengen Fritz en Heinrich een bezoek aan de Italiaanse dictator Mussolini. Fritz heeft serieuze problemen met de Duitse fiscus over het onttrekken van kapitaal aan de Duitse belastingen en hij hoopt dat de nazi’s hem van alle rompslomp kunnen ontlasten. In 1928 ontmoet hij Rudolf Hess, de tweede man in de NSDAP, die hem vraagt om een lening van 350.000 Reichsmark voor de bouw van het landelijke partijkantoor van de nazi’s in München, het zogeheten Braune Haus. De lening wordt verstrekt door de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam. De volgende stap zijn drie betalingen van Thyssens Rotterdamse bank van 50.000 Reichsmark elk aan de nazi Herman Göring, die geld nodig heeft om in stijl te kunnen wonen. Göring en Fritz Thyssen delen een passie voor paardenraces en een hechte band onstaat, die Fritz later nog van groot voordeel zal blijken. Göring wordt ook klant van de August Thyssen Bank, die inmiddels is omgevormd tot een dochteronderneming van de Rotterdamse BHS.
Nachtmerrie van nationalisering
De belangrijkste reden voor Fritz om zich te scharen achter de nazi’s is eigenbelang. Binnen de Vereinigte Stalhlwerke moet hij lijdzaam toezien hoe zijn grote tegenstrever Friedrich Flick zich opwerkt tot de grootste aandeelhouder. Het wordt nog erger als Flick in de crisisjaren gedwongen wordt dat aandeel te verkopen aan de Duitse staat. Nationalisering van het staalconglomeraat is een nachtmerrie voor Thyssen. Hij gaat ervan uit dat de nazi’s bereid zijn hem de aandelen van Flick in het staalconglomeraat te verkopen zodra zij aan de macht zijn. Wanneer de NSDAP bij de verkiezingen van 1930 uitgroeit tot de tweede partij van het land, wordt Hitler met alle egards ontvangen door de Thyssens op hun familieslot Landsberg. In 1933 treedt Fritz als partijlid toe tot de NSDAP en hij krijgt een zetel namens de nazi’s in de Reichstag. Hjalmar Schacht, ook een cliënt van de August Thyssen Bank en een persoonlijke vriend van Fritz, geeft als president-directeur van de Reichsbank toestemming dat Thyssen de aandelen in de Vereinigte Stahlwerke die in handen van de staat zijn beland, terug mag kopen. Toch is Fritz diep teleurgesteld wanneer het door hem opgerichte Instituut voor Corporatieve Zaken geen werkelijke macht krijgt toebedeeld in de economische pikorde van het Derde Rijk. Hij kritiseert de Führer openlijk dat deze zich niet aan zijn beloftes houdt. ‘Ik heb jou nooit iets beloofd’, houdt Hitler Thyssen voor tijdens een privé-audiëntie. ‘Er is niets waar ik jou dankbaar moet zijn. Wat jij deed voor mijn beweging was voor je eigen voordeel en kan je afschrijven als een verzekeringspremie’. Fritz stuur zijn kinderen naar Argentinië en sluist daar ook een deel van zijn kapitaal heen via zijn beleggingsfonds Faminta, gevestigd in het Zwiterse Glarus.
Hollands Trust Kantoor
Broer Heinrich begint zijn schilderijenverzameling, die inmiddels 300 werken telt, uit Duitsland richting Zwitserland te verplaatsen, alwaar zijn kapitale Vila Favorita aan het Meer van Lugano uitkomst biedt. Zijn Hollands Trust Kantoor verwerft in 1933 voor 160.000 Reichsmark ook het kapitale landgoed annex paardenstoeterij Erlenhof bij Bad Homburg van de joodse papiermagnaat Moritz James Oppenheimer, die in gevangenschap door de nazi’s gedwongen wordt zijn faillissement aan te vragen. Na een onaangename episode aan de Duits-Zwitserse grens, waarbij de Duitse grenswachten de Hongaarse baron onderwerpen aan een vernederende visitatie, besluit Heinrich echter dat hij geen stap op Duitse bodem meer wil doen. Na de Anschluss in 1938 van Oostenrijk bij nazi-Duitsland besluit hij slot Rechnitz – dat met de nieuwe grenzen van na de Eerste Wereldoorlog op Oostenrijks grondgebied is komen te liggen – te schenken aan zijn dochter Magrit jr., die daar samen met haar echtgenoot en haar moeder een grote paardenfokkerij onderhoudt. Wanneer de SS ruimte opeist in het slot, zijn moeder en dochter meer dan in hun nopjes.
In 1938 trouwt Heinrich’s dochter Gabrielle met de Nederlandse baron Adolphe Bentick, een hoge adviseur van het Nederlandse ministerie van Financiën. De familie van Gabrielle is niet verrukt van de partnerkeuze. Broer Heini, zo schrijft Litchfield, beschouwt het als een gelegenheidshuwelijk ‘omdat de Bentincks geen geld hadden’ – een gebrek dat snel wordt goedgemaakt door de vader van de bruid, die Bentinck een half miljoen gulden schenkt als bruidsschat. Die investering zal zich later ruim terugverdienen.
In 1939 beginnen de nazi’s nerveus te worden over de grote kapitaalstromen die de Thyssens naar het buitenland pompen. Fritz voelt nattigheid als hij tijdens een vakantie in de Oostenrijkse Alpen per telegram wordt ontboden in de Reichstag en besluit in plaats daarvan naar Zwitserland te rijden. Dezelfde dag roept Hitler de oorlog tegen Polen uit. Göring gaat over tot het confisqueren van het aandelenpakket van Fritz in de Vereinigte Stalhlwerke en plaatst die onder het beheer van de deelstaat Pruisen, waarover hij zelf de scepter zwaait. Degene die het praktische beheer van het belang van Fritz uitvoert, is de Duitse baron Kurt von Schröder, SS-officier en bankier, die eens in de zoveel maanden neerstrijkt in Zürich, Lugano en Davos om te vergaderen met Heinrich en diens zoon Heini, die inmiddels van Den Haag naar Zwitserland is overgekomen. Göring is de Thyssens zeker niet onwelgezind, want het belang van Fritz in de August Thyssen Bank (25 procent) komt in handen van zijn broer Heinrich. Bovendien stuurt Göring Fritz een telegram waarin hij persoonlijk zijn veiligheid garandeert, mocht hij terug willen komen in Duitsland. Volgens Derix zijn de nazi’s woedend wanneer zij ontdekken dat de waarde van de zakelijke belangen die Fritz heeft ondergebracht in de investeringsmaatschappij Holland-American Investment Corporation (HAIC) niet 1,5 miljoen mark bedraagt, zoals aan hen gemeld en door hen goedgekeurd, maar 100 tot 130 miljoen Reichsmark.
‘Compromis met het kwaad’
In zijn zelfverkozen Zwitserse ballingschap acht Fritz Thyssen het nu opportuun om zich te profileren als een verklaard tegenstander van het Hitler-regime. Hij schrijft een open brief aan Hitler: ‘Mijn enige vergissing was dat ik geloofde in u, Adolf Hitler, de Führer, en in de beweging waaraan u leiding gaf’. Het Britse persbureau Exchange Telegraph Press Agency onthult dat Fritz Thyssen de NSDAP in twaalf jaar tijd aan 62 miljoen Reichmark heeft geholpen. De New York Times toont zich niet erg geïmponeerd van het berouw: ‘Zijn echte fout was dat hij een compromis met het kwaad aanging in de hoop zijn eigen miljoenen te redden. De wereld zal weinig sympathie over hebben voor zo’n man’.
In 1941 verschijnt van de hand van Fritz Thyssen het boek I Paid Hitler, gepresenteerd als het relaas van een spijtoptant, opgesteld in samenwerking met de Amerikaanse uitgever Emery Reves. Wanneer het boek uitkomt ontkent Thyssen in alle toonaarden dat hij het boek heeft geschreven, hetgeen begrijpelijk is, want hij bevindt zich dan al in Duitse gevangenschap. Terugkerend van een vakantie aan de Côte d’Azur weigert Zwitserland Thyssen en zijn vrouw toegang tot het land, en uiteindelijk overhandigt de Franse politie het echtpaar in december 1940 aan de Gestapo. Fritz en zijn vrouw Amélie krijgen in gevangenschap wel een VIP-behandeling in een vijfsterrenkliniek in Neubabelsberg bij Berlijn, waar ze beschikken over een eigen auto met chauffeur en iedere dag kunnen lunchen in de hoofdstad.
Dwangarbeiders
Ondanks alle complicaties gaat het het Thyssen-imperium in 1942 nog steeds voor de wind, ook met dank aan de buitenlandse dwangarbeiders die het nazi-regime levert aan het concern. Heinrich Thyssens kolenmijn in Walsum kan beschikken over twee dwangarbeiders per één reguliere arbeider, een record in de mijnsector. Frits staaldivisie August Thyssen Hütte bouwt negen kampen voor krijgsgevangenen en zeventien kampen voor dwangarbeiders en sluit 1942 af met een totale jaaromzet van meer dan 400 miljoen Reichsmark, met twee procent dividend voor de aandeelhouders. Het Thyssen-bedrijf Seismos levert geavanceerde mortiergranaatsystemen aan het Derde Rijk. Heinrich’s zoon Stephan is als ingenieur en als bestuursvoorzitter nauw betrokken bij de ontwikkelaar van dit wapentuig. Stephan vervult dezelfde rollen bij de Maschinen- und Apparatebau AG (MABAG) in Nordhausen, dat gemoeid is met de ontwikkeling van lanceerinrichtingen voor V1 en V2-langeafstandswapens in het Harzgebergte, met de massale inzet van 10.000 dwangarbeiders uit het concentratiekamp Buchenwald. Volgens Thyssen-biograaf Litchfield investeren de Thyssens via de Bank voor Handel en Scheepvaart dan wel de August Thyssen Bank in deze ‘wonderwapens’, waarmee Hitler het verloop van de oorlog tot de laatste snik dacht te kunnen keren. Blijkbaar had Stephan Thyssen, die opgeleid was aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology, talent op het gebied van ontwikkeling van moderne wapens. Dat bleek wel toen zijn ex-vrouw Ilyana tussen 1956 en 1960 een hele reeks patenten op haar naam liet registreren voor hoogst geavanceerde mortiersystemen. Aangezien zij slechts over werkervaring in een patisserie beschikte, moet worden betwijfeld of de barones die wapens zelf had uitgevonden. Overigens was baron Stephan ‘Förderndes Mitglied der SS’, aldus biografe Derix, hetgeen betekende dat hij niet in actieve dienst was, maar de SS financieel ondersteunde.
Ook de Thyssen-bedrijven Düsseldorf-Reisholz en Oberbilker Stahl leveren op grote schaal wapens aan de strijdkrachten van nazi-Duitsland. De Vulkan-werf in Bremen produceert tot 1945 nog 68 U-boten en 178 grote dieselmotoren voor de Duitse marine. Thyssengas komt met 6 procent dividend over een winst van 6 miljoen Reichsmark en de Bank voor Handel en de Scheepvaart meldt trots een boekwinst van 3 miljoen gulden. Kortom, de Thyssens lopen binnen dankzij het Derde Rijk, maar kunnen zich dankzij Fritz’s detentie en Heinrich’s status als Hongaarse baron in Zwitserland wel beroepen op niet-actieve deelname aan het Hitler-regime.
Kouwenhoven rebelleert
Een kink in de kabel voor de broers komt wanneer Hendrik Jozef Kouwenhoven, de Nederlandse topman van de Bank voor Handel en Scheepvaart, op last van de Thyssens het veld moet ruimen voor twee nieuwe, nazivriendelijke directieleden uit Duitsland. Die besluiten dat de aandelen die de bank beheert – inclusief die van het Nederlandse koningshuis – om veiligheidredenen dienen te worden overgeplaatst naar de August Thyssen Bank in Berlijn. Kouwenhoven voelt zich gepasseerd en ziet de verplaatsing van de aandelen naar Berlijn bovendien als een plundering van de Nederlandse economie. Van de weeromstuit begint hij tegen de Duitsers te praten over de financiële constructies waarmee Heinrich en Fritz Thyssen geld wegsluizen voor de Duitse fiscus.
In de woorden van Heini Thyssen tegenover Litchfield: ‘De Duitsers kwamen achter onze belastingontduiking dankzij Kouwenhoven, die ons verried. Mijn vader [Heinrich Thyssen-rz] had altijd volgehouden dat hij en zijn broer nooit zaken met elkaar deden, maar ze waren overeengekomen dat mijn vader gas zou kopen van de hoogovens van Oom Fritz en hem water zou verkopen om het staal te koelen. In de zakelijke scheiding tussen de boers in 1930, was afgesproken dat het water te overwaarderen en de winst in Nederland uit te keren om zo de Duitse belastingen te ontwijken. Helaas behoorde Kouwenhoven tot een protestantse sekte die verordonneerde dat haar volgelingen niet mochten liegen. Dus hij begon allerlei dingen te vertellen, in feite de hele waarheid over de bankrekeningen van mijn vader en mijn oom en hoe die waren georganiseerd. Daarom werd hij vervangen in het bestuur van de BHS’.
In mei 1943 worden Fritz Thyssen en zijn vrouw overgeplaatst van Berlijn naar concentratiekamp Sachsenhausen. De VIP-behandeling is nog steeds niet geheel teneinde: ze hoeven geen gevangenenkleding te dragen, beschikken over een eigen huisje met tuin en krijgen hetzelfde eten als de SS-bewakers. Intussen hebben de Amerikaanse autoriteiten er lucht van gekregen dat de Union Banking Corporation op Broadway in New York een Thyssen-bank is, die honderd procent in handen is van de Bank voor Handel en Scheepvaart, en dat Fritz Thyssen via die bank zijn geld naar Argentinië pompt. De Bank voor Handel en Scheepvaart wordt vanaf dat moment als een Duitse bank beschouwd door de Amerikanen en de rekeningen van de Union Bank worden – tijdelijk – bevroren in het kader van de wet die Trading with the Enemy verbiedt.
In 1944 ontmoet de 25-jarige Heini Thyssen, die door zijn vader Heinrich als enige erfgenaam van diens kapitaal is benoemd, in het Zwitserse Lausanne de 19-jarige Hongaarse prinses Theresa zur Lippe Biesterfeld Weissenfeld, een nicht van de Nederlandse prins Bernhard. In 1946 komt tot een huwelijk, dat van grote waarde zou blijken te zijn voor de Thyssens.
Macaber feest
In mei 1945 organiseert Heini’s zus Magrit samen met haar Hongaarse man baron Ivan Batthyany op hun kasteel Rechnitz in Oostenrijk op de nacht voor Palmzondag een macaber feest voor zo’n veertig officieren van de aldaar gelegerde SS-troepen, die in afwachting zijn van het oprukkende Rode Leger. Naast Wein, Weib und Gesang staat op het feestprogramma een jachtpartij op verhongerde Joodse dwangarbeiders, die in de buurt verdedigingswerken moeten bouwen. De feestgasten krijgen jachtgeweren en pistolen overhandigd en mogen zich uitleven. Tweehonderd mensen worden die nacht in koelen bloede doodgeschoten. De massamoord wordt na de oorlog bekend vanwege de verklaringen van ooggetuigen die zich verborgen hadden weten te houden. Nooit wordt iemand veroordeeld voor het bloedbad van Rechnitz.
In Duitsland worden Fritz en Amélie Thyssen overgeplaatst van Sachsenhausen naar Buchenwald en vervolgens Dachau en concentratiekamp Reichenau, om uiteindelijk samen met ex-Deutsche Bank-president Hjalmar Schacht, prins Leopold van Pruisen, prins Philip van Hessen, de Franse ex-premier Leon Blum, prins Xavier Bourbon-Parma, de Hongaarse ex-president Horty, een neef van Churchill en nog een hele reeks VIP-gevangenen door de Amerikanen te worden bevrijd. Binnen enkele jaren wordt Fritz met dank aan zijn Amerikaanse connecties met succes gedenazificeerd. De Thyssens schuiven aanvankelijk Heinrichs oudste zoon Stephan – de SS-man – naar voren als de nieuwe sterke man van het familieconcern. Stephan presenteert zichzelf als statenloos, maar heeft gedurende de hele oorlog in Duitsland verbleven, waardoor de complicatie ontstaat dat het onder hem ressorterende concern in Nederlandse staatshanden zou moeten komen, Kapitein-luitenant ter zee J.H. Zeeman van de Nederlandse Militaire Missie krijgt opdracht de nationaliteit van Stephan Thyssen. In oktober 1948 werpt Zeeman in zijn rapport aan de superieuren de vraag op of ‘behandeling van de onderwerpelijke zaak niet het gevaar zou kunnen ontstaan dat bepaalde Nederlandsche belangen, te weten die van de Bank voor Handel en Scheepvaart, worden geschaad’. Heeft hij lucht gekregen van het SS-lidmaatschap van de Thyssen-troonovolger? Zeeman krijgt in ieder geval het bevel uit den Haag onmiddellijk een punt te zetten achter zijn speurwerk naar het verleden van Stephan Thyssen. Diens jongere broer Hans Heinrich – de in Scheveningen geboren ‘Heini’- wordt formeel nu de nieuwe leider van de dynastie.
Met nazi-Duitsland verslagen wordt het nu de taak van Heini als de nieuwe sterke man van de Thyssen-dynastie het imperium van de dynastie veilig te stellen. Inmiddels heeft de Nederlanse regering via het Beheersinstituut de controle over de Bank voor Handel en Scheepvaart in handen genomen en Hendrik Kouwenhoven is daar in ere hersteld. Heini’s belangrijkste adviseur in zijn campagne om de bank weer in handen van de Thyssens te krijgen van de Nederlanders is de accountant Jakob Kraayenhoff, die voor zowel olieconcern Shell als het Nederlandse koninklijk huis werkt (zijn firma Klynveld, Kraayenhoff & Co groeide in de jaren ’80 uit tot KPMG, een van de vier grootste accountantbureaus in de wereld). Een belangrijke rol speelt ook P.W. Kamphuisen, een advocaat die leiding had over het chemieconcern Akzo. Van strategisch voordeel in het onderhandelingsproces is Heini’s zwager Adolphe Bentinck, die in 1946 promoveert tot ambassadeur in Londen. Een andere troefkaart is zijn vrouw gravin Theresa, die als familielid van prins Bernhard directe toegang heeft tot het Nederlandse hof. Maar de grootste troefkaart van de Thyssens is het grote pakket aandelen van het Nederlandse kroonvermogen dat van de BHS naar de August Thyssen Bank in Berlijn is gebracht. Door aandelen ongeschonden terug te brengen naar Nederland, hopen de Thyssens hun Rotterdamse bank weer van de Nederlandse regering in handen te krijgen. Probleem is dat de August Thyssen Bank aan de Behrenstrasse, waar de papieren sinds najaar 1942 liggen opgeslagen in kluizen, in het door de Russen bezette stadsdeel ligt. De bank heeft brand- en waterschade opgelopen, is al diverse malen geplunderd, de bankrekeningen en de daarop liggende vermogens zijn in beslag genomen, het personeel is naar huis gestuurd, maar wonderwel hebben de Russen de waardepapieren in de hoofdkluis laten liggen.
In augustus 1946 trekt een Nederlandse militaire missie, bestaand uit vertegenwoordigers van Royal Dutch Shell, Philips en Akzo, die van prins Bernhard een militaire rang krijgen toebedeeld omdat de stad voor burgers gesloten is, naar Berlijn. Onder leiding van Philips-medewerker Dick Swart slagen ze erin door te dringen tot de Russische bezettingszone in Berlijn.Ze kopen de Russische bewakers om en kunnen de aandelen van de koninklijke familie en de Thyssens in een legertruck te laden en terugbrengen naar Nederland. Swart krijgt als dank voor de reddingsactie een managersfunctie bij de Thyssen-Bornemisza Groep. Thyssen-biograaf Litchfield schrijft in zijn boek: ‘De wetenschap dat grote Nederlandse ondernemingen samen een illegale daad hadden verricht, waarvan zij, de Thyssen-Bornemisza’s en hun eigen koninklijke familie zouden profiteren, was niet iets waar de Nederlandse regering mee te koop liep. Dus werd toegestaan dat de aandelen stilletjes teruggingen naar de Bank voor Handel en Scheepvaart. Terwijl de bank officieel nog was overgenomen door de Nederlanders, twijfelde niemand er in ernst aan dat het slechts een kwestie van tijd was eer er een passend imposant Nederlands bestuur was gerekruteerd, de inbeslagname werd ingetrokken en de bank kon worden teruggeven aan de Thyssen-Bornemisza’s’. En dat was precies wat er gebeurde.
Volgens Derix duikt het codebegrip ‘Operatie Juliana’ voor het eerst op in een brief van Heini aan een Duitse bankconnectie in Berlijn en is deze bedoeld de Russische censuur te misleiden. Heini heeft het daarin over ‘pakketten’, die ‘aan het oude adres’ moeten gezonden’, ‘zodat Juliana ook iets krijgt’. ‘Ik trouw eind van deze maand haar nicht’, vult de jonge baron daarbij aan. Volgens Derix staat het codewoord hier niet alleen voor de Nederlandse kroonprinses, maar voor alle zaken van de BHS ‘die met Nederland te maken hebben’.
‘Hoogst onverantwoordelijke daad’
Heini Thyssen mocht er tegenover zijn biograaf Litchfield graag over opscheppen dat hij persoonlijk in Nederlands legeruniform had deelgenomen aan Operatie Juliana. Minder geamuseerd was BHS-directeur Kouwenhoven, die samen met een collega-directeur een brief op poten schreef aan de Nederlandse minister van Economische Zaken over ‘een hoogst onverantwoordelijke daad tegenover een natie met wie wij niet in staat van oorlog zijn’. Minister Lieftinck van Financiën gelastte een onderzoek, maar zag daar al snel wijselijk van af, kennelijk gewaarschuwd voor het ontketenen van een internationaal politiek schandaal. Dezelfde Lieftinck doet Heini Thyssen twee jaar later een genereus aanbod, aldus Heini tegenover Litchfield. Zijn vader Heinrich had voor de oorlog ter financiering van zijn kunstcollectie een krediet van 32 miljoen gulden opgenomen bij de Bank voor Handel en Scheepvaart. De Nederlandse regering, nu eigenaar van de BHS, wilde dat geld terug. Lieftinck had daarbij echter een ruil in gedachten, aldus Heini tegenover Litchfield. ‘Hij bood aan de schuld te laten dekken door dividend betaald over onze aandelen in Koninklijke Olie. Het was ongelofelijk. Wat hij in feite deed was dat hij mijn vaders schuld kwijtschold en mij genoeg geld liet om mijn broers aandeel in de bank te kopen’. Litchfield vermoedt dat Heini hier de rol van ambassadeur Bentinck bewust verzweeg. ‘Los van de vraag wie verantwoordelijk was, is het onwaarschijnlijk dat het Nederlandse publiek het feit zou waarderen dat zij de kunstcollectie van Thyssen-Bornemisza heeft gesubsidieerd’.
In 1947 zorgt Prins Bernhard ervoor dat de BHS niet langer onder controle staat van het Nederlandse Beheer Instituut. Onder zijn regie komen er in de Raad van Toezicht twee vertrouwelingen van het hof, ex-Shell-directeur J.M. de Booy en ex-burgemeester van Den Haag S.J.R. De Monchy. Daarnaast treden graaf Adolph Bentinck en de Haagse advocaat J. Coert sr. aan. De laatste werkte al voor de Thyssens. Zijn zoon J. Coert jr. van het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland was deelnemers aan Operatie Juliana. Andere vertrouwelingen van Bernhard in het bestuur van de bank zijn Horatius Albarda, directeur van de Nederlandse Handel-Maatschappij, Herman Carel Hintzen van het Rotterdamse assurantiekantoor Mees & Zonen en de Nijmeegse hoogleraar strafrecht Pieter Wihelmus Kamphuisen. De 11-koppige raad bestaat statutair uit zeven Nederlanders en vier vertrouwelingen van Thyssen-Bornemisza. Directeur wordt Dick Swart, de leider van Operatie Juliana. Dankzij deze groep krijgen de Thyssens de controle terug over hun bank en wordt hun imperium gered van de ondergang. In de woorden van Simone Derix: ‘De reorganisatie creëerde de voorwaarden op basis waarvan Nederland de daaropvolgende decennia weer de financiële draaischijf van de ondernemingen van Thyssen-Bornemisza kon worden’.
De Amerikaanse en de Britse autoriteiten waren inmiddels op de hoogte van Operatie Juliana, maar zagen van verdere stappen af. In 1947 ging de Nederlandse regering over tot het legaliseren van gesmokkelde waardepapieren, zodat Operatie Juliana met terugwerkende kracht werd goedgekeurd. De plotselinge dood van Hendrik Kouwenhoven bij een bezoek aan New York in 1948 kwam als een grote opluchting voor Heini, zoals hij tegenover Litchfield bekende. De Thyssens vreesden dat hij zijn kenis over de banden van hun imperium met nazi-Duitsland zou gaan delen met de buitenwereld.
Even succesvol is Heini in Amerika, waar er nog altijd het probleem is van de verdenkingen tegen de BHS-dochter Union Bank Corporation in New York wegens het wegsluizen van vermogen van hoofdrolspelers van het Derde Rijk. Een hogere voorzienigheid zorgt ervoor dat Heini in 1946 zijn KLM-vlucht naar New York mist – het toestel stort onderweg neer en alle inzittenden komen om het leven. Bij zijn aanvraag van zijn Amerikaanse visum bestaat Heini te verklaren: ‘Vanaf het begin van het oprijzen naar de macht van de nazi’s, en zeker vanaf 1938, was het beleid van de ondernemingen van dr. Heinrch Thyssen-Bornemisza’s ondernemingen erop gericht de nazi herbewapening te miminaliseren’. Hetgeen een gotspe mag heten, maar met steun van de Amerikaanse advocaat John Foster Dulles en diens broer Allen Dulles, hoofd van de CIA-voorloper Office of Strategic Services in Bern, weet Heini ook hier succes te boeken. Er waren ook te veel invloedrijke Amerikanen in het bestuur van de Union Bank – denk aan Prescott Bush – betrokken om deze in het openbaar af te serveren als een nazi-bank.
Bernhard bemiddelt bij Vaticaan
De banden tussen Heini en prins Bernhard worden door dit alles meer dan hecht. Simone Derix schrijft dat het aan de persoonlijke bemiddeling van Bernhard bij het Vaticaan te danken is dat Heini en Theresa zur Lippe-Biesterfeld-Weissenfeld in 1965 toestemming krijgen tot ontbinding van hun huwelijk. Ook is Heini een vast bezoeker en financier van Bernhard Bilderberg-conferenties en was hij ook niet te beroerd de Nederlandse prins-gemaal te verblijden met een door hem georganiseerde kunstveiling ten bate van het Wereldnatuurfonds, gehouden op 7 december 1988 bij de Londense vestiging van veilinghuis Sotheby’s. In 1995 verkrijgt Heini op een grote party te zijner ere in Madrid de hoge Nederlandse onderscheiding van commandeur in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn ‘culturele verdiensten’.
De Bank voor Handel en Scheepvaart werd nadat ze weer in handen kwam van de Thyssens omgedoopt tot de Thyssen Bornemisza Group (TBG), een van de grootste investeringsmaatschappijen ter wereld. De groep belegt onder meer in de Nederlandse scheepsbouw, maar ook in Australische schapenfarms, plasticproductie, oliehandel en glasproductie. De omzet van de in Curação geregistreerd staande TBG loopt in de miljarden. Nog altijd heeft de TBG een vestiging in Nederland, in Amstelveen. Het ThyssenKrupp-consortium is nog altijd een van de grootste industriële conglomeraten van Duitsland.
In 1993 verkocht baron Thyssen-Bornemisza zijn kunstcollectie aan het koninkrijk Spanje. Zevenhonderd van zijn schilderijen kwamen te hangen in het Thyssen-Museum in Madrid. De prijs: 350 miljoen dollar, eigenlijk bijna het dubbele wanneer de kosten worden meegerekend van de renovatie van de paleizen waarin de collectie kwam te hangen, de advocatenkosten, de transportkosten en niet te vergeten de provisie voor de gulle gever. Tot dan toe had de baron zijn geliefde werken van Rembrandt, Van Gogh, Holbein, Rubens, Botticelli, Goya en ga zo maar door vooral opgeslagen in zijn villa in Lugano. Toenmalig Spaans koning Juan Carlos zette zich persoonlijk in voor de komst van de collectie, waar ook in Frankrijk en Duitsland belangstelling was, terwijl de Zwitsers de collectie ongaarne uit hun land zagen verdwijnen.
Baron Heini wees er fijntjes op dat de collectie in 1988 door Sotheby’s op een waarde van 1,2 miljard dollar was geschat en kwam daarom tot de conclusie dat ‘de collectie dan wel niet aan Spanje was gedoneerd, maar toch zeker geen deal met winstoogmerk’ was geweest. Hij had er alleen maar de erfenis voor zijn kinderen – in feite alleen adoptiekinderen uit de eerdere huwelijken van zijn vijf echtgenoten in successie, alleen dochter Francesca, getrouwd met de Habsburger troonopvolger Karl is zijn kind van vlees en bloed – mee willen financieren, plus de leningen op basis waarvan hij nog meer kunst had gekocht. Kortom, de baron zag zichzelf als een weldoener van het Spaanse volk. Maar toen zijn biograaf Litchfield hem op de man af vroeg of hij in de positie van de Spaanse staat ook zou hebben ingestemd met de aankoop, was zijn antwoord ‘nee’. Uiteindelijk was de verkoop met zoveel randvoorwaarden omgeven dat de Spanjaarden dan wel eigenaar zijn van de 700 meesterwerken, maar geen rechten hebben die te verkopen of te ruilen.
‘Je hebt hen eigenlijk 600 miljoen dollar laten betalen om voor eeuwig op je schilderijen te passen’, concludeerde de biograaf. ‘Eigenlijk “bezitten”ze die schilderijen helemaal niet, is het niet, Heini?’
De baron giechelde in zijn glas rode wijn. ‘Nee, eigenlijk niet’.
Dat Lichtfield Hans-Heinrich baron Thyssen-Bornemisza de Kaszón in de jaren ’90 zo uitgebreid te spreken kreeg in zijn villa aan de Costa Brava, was volgens hem vooral te danken aan de voorliefde van de baron voor rode wijn. Litchfield: ‘Heini woonde met zijn vijfde vrouw Carmen ‘Tita’ Cervera, een voormalige Spaanse schoonheidskoningin, in een villa die de vorige echtgenoot van Tita, Tarzan-acteur Lex Barker, had laten bouwen. Hij zat verlegen om gezelschap, want dan mocht hij van zijn echtgenote meer vino tinto drinken. Naarmate hij meer dronk, werd hij loslippiger. Hij was geestig en charmant, maar nam het ook niet al te nauw met de waarheid. Via zijn dochter was ik met hem in contact gekomen om zijn biografie te schrijven, maar het werd me al snel duidelijk dat de baron meer geïnteresseerd was in het proces van zijn biografie uitbesteden dan aan in het daadwerkelijke schrijven ervan. Ik schat dat hij minstens vijf andere schrijvers ook opdracht heeft gegeven voor zijn hagiografie, en uiteindelijk verscheen er geen enkele’. Ook niet die van Litchfield, die zijn opdracht weliswaar in 2001, een jaar voor de dood van de baron, vervulde, maar dat manuscript zag nooit het daglicht.
Na de dood van Thyssen zette Litchfield zich samen met de Duitse onderzoekster Caroline Schmitz tot een geschiedschrijving van de hele Thyssen-dynastie op basis van de talrijke onthullingen die de baron hem had gedaan. Het boek werd door critici onthaald als éen handboek voor revolutie’. Litchfield: ‘Ik denk dat Heini echt in zijn maag zat met datgene wat zijn familie had uitgespookt en dat hij zijn kant van het verhaal echt kwijt wilde. Ik denk dat hij zijn familie wilde straffen voor hun ongeremde hebzucht’.
Daarbij hield de baron wel in de gaten dat hij zelf zo positief mogelijk in het verhaal zou verschijnen. Zo vertelde hij Lichtfield over zijn innige vriendschap als scholier in Den Haag met een joodse medeleerling op de Duitse school in de residentie. Deze Rafael Birnbaum was een neef van de opperrabbijn van Berlijn en werd in 1933 van de door nazi’s overgenomen school verwijderd. Heini tegenover Litchfield: ‘Hij was erg intelligent en voordat hij vertrok deden we ons huiswerk samen. Hij verzamelde ook postzegels. Nadat Rafael was vertrokken, bleef ik hem bezoeken en we speelden schaken en dammen bij hem thuis. Zijn familie was erg aardig en gastvrij. We gingen ook vaak naar de duinen om te wandelen en we spraken veel over politiek. Tijdens onze gesprekken spraken we over een complot om Hitler te vermoorden. Hij wilde dat ik mijn oom Fritz gebruikte om dichtbij de Führer te komen, en we wogen onze verschillende mogelijkheden hoe hem te doden tegen elkaar af. Toen we afscheid namen van elkaar herinner ik me dat hij zei dat de nazi’s alle Joden zouden vermoorden. Zijn eigen familie inbegrepen. Ze hadden nergens om te gaan. Ik probeerde hem op te vrolijken en kon niet werkelijk geloven dat zoiets onmenselijks werkelijk kon gebeuren’.
Litchfield sprak echter ook een Hongaarse vriend van de baron, Josi Groh, die dit relaas afdeed als een mythe: ‘Ik kan me niet herinneren dat Heini daar ooit over sprak voor 1983, toen hij er plotseling over begon. Tegen die tijd begon Hein anti-nazi te worden. In de dertig, veertig jaar dat ik met hem opging heb ik hem nooit iets horen zeggen over deze schoolvriend’.